zondag 19 september 2010

CHARLES BAUDELAIRE



OVERDRACHT *

De natuur is een tempel waar bezielde zuilen
Soms verwarrende berichten prijsgeven:
De mens doorkruist bossen vol symbolen
Die hem met een vertrouwd voorkomen waarnemen.

Als lange echo’s die zich al van verre verbinden
Tot een duistere en diepe eenheid,
Weids als de nacht en oplichtend als inzicht,
Reageren geuren, kleuren en klanken op elkaar.

Er zijn geuren fris als de huid van een kind,
Zacht als het geluid van een hobo, groen als weiden,
-En andere, weelderig in overwinningsroes, walmend al,

Die zich verspreiden als alle vormen van oneindigheid,
Zoals amber, muskus, benzoë en wierook,
En de onderlinge werking bezingen van geest en zinnen.



* Vertaling van Baudelaires 'Correspondances'
(uit 'Les Fleurs du Mal') zonder zijn metrum en eindrijmen.


Foto: © Albert Hagenaars
www.alberthagenaars.nl

zaterdag 8 mei 2010

KEMALETTIN KAMU

GRENSSTROMEN

Roept iemand halt, verspert iemand de doorgang?
Van wie zijn deze rivieren, van wie deze gewapende mannen?

Aan de oevers van de Maritza
boog mijn paard de kop;
Een geweerschot, de Bulgaar,
de Griek, tien stappen verderop.

Stop, paardje, stop als een vraag!
Buig je hoofd naar de stroom,
Kijk naar de gele Tunja,
De grootse Donau, droom!


Naar de Engelse vertaling van Bernard Lewis

SAUT SITUMORANG

.



INDONESIE, LIED VAN ROOD EN WIT

mijn land waar mijn moeder leefde en stierf
levend gevend aan vijf doden, vijf stille doden
stilte van kleine baby’s die op het tranenbevlekte laken liggen
alle dromen, alle hoop op een lawaaierige toekomst
afgekapt en in stukken gesneden door vijf engelen van de dood,
engelen van afgunst, engelen van brandende kruisen
engelen die alleen vijf kleine, pas geboren baby’s
bang durfden te maken

mijn land, het land waar mijn moeder leefde en stierf
achtenveertig jaren van schreeuwen en schreeuwen
en nog veel meer schreeuwen die de heldere blauwe hemel
te schande maakten
die de zon en de maan van de tropische hemel te schande maakten
die de hoge oeroude levensboom te schande maakte
op het oude plein van het nabije dorp
het dorp van de jeugd, van een klein meisje
dat te gul was voor de arrogante wereld, de wereld
van verwaande onzinmensen
achtenveertig jaren van bidden in het holst van de nacht,
van afschrikken van nachten van geesten van voorouders
en een zatlap van een echtgenoot
lange eenzame nachten van een klein dorpsmeisje
dat verdwaalde in de doolhof van het bedrog
en de teleurstellingen van de grote stad

mijn land
het land van diepe blauwe zee, diepe blauwe treurige zee
het land van brandende bomen, brandende vogels
brandende apen
de rivieren vuil en verstopt als een ontstoken keel
en het plattelandsvolk loopt er stijf en doelloos
als uitgeteerde, uitgehongerde zombies

ik schreeuw voor jou, geliefd land waar mijn moeder
leefde en stierf
land van bloeddorstige groene honden
die de schamel verlichte straten van de grote stad afschuimen
met gloeiende kogels elke keer dat ze blaffen
elke keer dat ze tot de halve maan huilen
die nooit meer een volle maan zal worden
zij huilen en huilen en blaffen en janken
en gloeiende kogels, vervloekte withete kogels
als regen die alles raakt
de zon de maan de sterren de vissen
in de zwarte rivieren
de vogels schuilend onder verrotte, verbrande takken
de tijgers de olifanten in de brandende bossen
de gestroopte slangen die aan de daken hangen
huizen van stof in brandende steden van stof
lucht van stof water van stof stemmen van stof
en skeletachtige bruine schaduwen
miljoenen staakachtige bruine schaduwen
onder het kwaadaardig loerende oog
van een waanzinnige oude generaal

Indonesië
mijn land, mijn moeder…


Uit: ‘Catatan subversif’, uitgeverij Buku Baik, Yogyakarta, 2004.


www.alberthagenaars.nl
Photo: Siti Wahyuningsih-Hagenaars, summer 2006.

zondag 21 maart 2010

ALBERT-PAUL GARNIER

.
.


NOCTURNE

De kanonnen zwijgen, gekneveld door mist,
in de winternacht die elk idee van ruimte afhoudt,
en als de roep van een uil boven de wallen
trekt een dreigende rust
door het meervoudig hart van de stilte.
Stijf van de spanning
staan de wachtposten te wachten
op het gekmakende onbekende.
Dan klinken, dof
als op steen geslagen natte stukken linnen
plotseling enkele schoten in de vallei,
op goed geluk afgevuurd
op een gevaarlijke schaduw, geritsel…
En je zou zweren, hier en nu,
dat helse wasvrouwen uit legenden
over Bretonse nachten, geknield in hun hok
aan een verre verzadigde stroom
lijkwaden uitslaan…


Les Coqs et les vautours, 1917.